Loonsanctie terecht ingetrokken
In de Wet WIA is bepaald dat het UWV het tijdvak, waarover de werkgever het loon van een arbeidsongeschikte werknemer moet doorbetalen, met 52 weken kan verlengen als de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Het UWV beoordeelt of de werkgever en de werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Is dat niet het geval dan legt het UWV de zogenaamde loonsanctie op. Bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen staat het bereikte resultaat voorop.
Een beslissing van het UWV om geen loonsanctie op te leggen is een besluit, waarbij de werknemer belanghebbende is. Dat betekent dat de werknemer tegen het besluit de rechtsmiddelen bezwaar en beroep kan instellen.
Een arbeidsongeschikte werkneemster is gedurende de wachttijd niet volledig hersteld. Zij heeft een uitkering op grond van de Wet WIA aangevraagd. Het UWV heeft aanvankelijk een loonsanctie opgelegd, omdat werd geconcludeerd dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn re-integratieverplichtingen. Na bezwaar van de werkgever is de loonsanctie komen te vervallen. Bij nader inzien heeft het UWV geconcludeerd dat het feit dat de werkneemster een aantal uren per week is blijven werken niet schadelijk is geweest voor haar gezondheid en dat dit niet in de weg heeft gestaan aan de re-integratie in het tweede spoor. Zowel in spoor 1 als in spoor 2 zijn volgens het UWV geen re-integratiekansen gemist.
De rechtbank deelt de opvatting van het UWV en ziet geen reden voor de conclusie dat de werkgever niet in redelijkheid heeft kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Het UWV heeft de loonsanctie terecht niet gehandhaafd.